‘Kan ik u helpen met uw dochter?’, vraag ik aan de moeder van de patiënt. De moeder is mantelzorgster van haar kind en blijft deze taak in het ziekenhuis uitvoeren. Sommige mantelzorgers vinden het prettig om even ontlast te worden, maar deze moeder doet het graag zelf. Ze weet precies hoe haar dochter de verzorging prettig vindt en ondanks dat haar dochter niet meer kan praten, voelt ze haarfijn aan hoe zij zich voelt.

Pijn

Later komt ze toch vragen of ik even wil helpen. We maken een praatje en ik kom erachter dat haar dochter gezond geboren is. Langzaam is ze blind en doof geworden en kreeg ze er steeds meer klachten bij. Ze krijgt continu sondevoeding en nu ook zuurstof. Het gaat niet goed met haar dochter en het zou mij niets verbazen als zij op zeer korte termijn komt te overlijden. Dat durf ik niet uit te spreken, want ik weet hoeveel pijn het haar doet.

Wel benoem ik voorzichtig dat ik zie dat ze hard aan het werken is om adem te krijgen, ondanks de zuurstoftherapie. Ik stel voor om een lage dosis morfine te geven. Dat wil moeder liever niet. Ze is terughoudend met het toedienen van opiaten en relaxerende medicatie. Bang dat haar dochter in slaap valt en niet meer wakker wordt.  

Comfort

Na de verzorging ziet het meisje er uitgeput uit. Haar moeder vraagt of ik een nieuwe zak sondevoeding wil halen. Daar moet ik even over nadenken. Natuurlijk wíl ik het wel doen, omdat ik begrijp dat haar moeder alles uit de kast wil halen om haar dochter bij zich te houden. Aan de andere kant druist het tegen mijn gevoel in om door te gaan met behandelen, omdat ik zie dat ze zo hard achteruitgaat en haar eigenlijk het liefst comfort wil bieden.

Haar lippen zien paars en ze heeft een snelle ademhaling. Om de handeling even uit te stellen, zeg ik dat ik eerst de artsenvisite in ga en daarna een nieuwe zak zal halen. Mijn doel hiermee is dat als ik zo met de arts terugkom, de arts nog een keer benadrukt dat het echt niet goed gaat en dat we beter kunnen stoppen met verdere behandeling, omdat ze niet meer zal genezen. Dat laatste blijkt niet meer nodig. Terwijl ik met de arts de patiënten waar ik voor zorg doorloop, komt een collega de artsenkamer binnen. ‘Jeanne, ik denk dat ze al is overleden’.

Tranen

De arts en ik kijken elkaar aan. Dat ging wel heel snel. We gaan de kamer binnen en zien dat de moeder nog niet doorheeft dat het meisje is overleden. De arts benoemt voorzichtig dat het lijkt alsof het meisje is gestopt met ademen. Dat komt als een schok binnen bij de moeder. Het duurt even voordat de moeder beseft dat haar dochter is overleden. Ik troost  haar en condoleer haar. Het gaat me enorm aan het hart en ik krijg er zelf tranen van in mijn ogen. Het lijkt me verschrikkelijk om je kind te verliezen, ook al ben ik zelf geen moeder.

De rest van de familie wordt gebeld en er wordt uitgebreid afscheid genomen. Het valt mij op dat er weinig wordt gehuild, ook al is de pijn voelbaar. ‘De overledene wil niet dat er gehuild wordt, dat maakt haar ook verdrietig’, zegt de moeder. Ze zijn van Marokkaanse afkomst en hebben een ander overlijdensritueel dan ik gewend ben. Zo is het wenselijk dat ik alles benoem wat ik doe, bijvoorbeeld met het verwijderen van het infuus. Ik praat tegen het meisje alsof ze nog leeft. Dat doe ik normaal nooit, toch voelt het niet raar.

Het is interessant om te zien hoe verschillende culturen hun eigen rituelen hebben. Als zorgverlener vind ik dat je daar respect voor moet hebben.

Jeanne Roeffen werkt als verpleegkundige op de longafdeling van het VieCuri Medisch Centrum in Venlo en deelt in haar maandelijkse column op Hart voor Zorg haar ervaringen als zorgverlener.